In mijn tweede jaar aan de universiteit woonde ik op kamers in een woonerf. Op een dag lag daar een piepklein kitten, misschien enkele dagen oud, op straat voor een keldergat. De bewoners waren niet thuis. Ik was erg jong en wist niet goed wat te doen, ik liep voorbij. Die middag kwam ik er weer langs en het kitten lag er nog steeds. Een buur zei dat de moederpoes, die in de kelder haar nest had, het verstoten had. Ik had verschrikkelijk veel medelijden en ging met een vriend, die wat verderop op kamers zat bij mijn broer, met het kleintje naar de dierenarts. We hadden nauwelijks geld, maar hij bood aan de kosten te delen. Toffe kerel.
De dierenarts gaf ons gratis poedermelk mee en veel adviezen. We hadden geen geld bij ons, maar mochten de consultatieprijs later overmaken. Ik ga nog steeds bij deze dierenarts, die nu een uitgebreide dierenkliniek heeft.
Het kleine prutske moest om de paar uur een flesje hebben. Het was een ventje en ik noemde hem Kafka (destijds studeerde ik Germaanse Filologie). Ik was er dag en nacht mee bezig. Kafka was een dapper en sterk bazeke en groeide als kool. Omdat hij zonder kattenrolmodellen opgroeide, beschouwde hij mij als zijn mama en had een paar eigenaardige trekjes. Hij leerde bijvoorbeeld nooit zijn nagels intrekken en klom graag met uitgestrekte klauwen tot op mijn schouder. Hij was dol op mij. Als ik het woonerf kwam opgelopen, kwam hij al van ver aanrennen om mij te beklimmen.
Het volgende jaar verhuisde ik naar een ander studentenhuis (voorheen zat ik op kamers in een leeg huis met enkel een aan lager wal geraakte architect die ik zoveel mogelijk meed als huisgenoot). Kafka verhuisde mee. De reacties op zijn aanwezigheid waren gemengd, vooral omdat hij niet erg zindelijk was. Gelukkig waren studenten in die tijd en in dat huis ook niet zo op hygiëne gebrand.
Nu komt het moeilijkste stuk om te schrijven: Kafka werd ziek. Hij moest binnen blijven. Maar op een dag was hij toch verdwenen. Iemand had een deur laten open staan, waarschijnlijk, en hij was heengegaan, vast en zeker om ergens rustig te sterven. Het studentenhuis was erg druk en chaotisch. Ik heb hem nooit meer gezien en voel me nog altijd schuldig.
Leen
De dierenarts gaf ons gratis poedermelk mee en veel adviezen. We hadden geen geld bij ons, maar mochten de consultatieprijs later overmaken. Ik ga nog steeds bij deze dierenarts, die nu een uitgebreide dierenkliniek heeft.
Het kleine prutske moest om de paar uur een flesje hebben. Het was een ventje en ik noemde hem Kafka (destijds studeerde ik Germaanse Filologie). Ik was er dag en nacht mee bezig. Kafka was een dapper en sterk bazeke en groeide als kool. Omdat hij zonder kattenrolmodellen opgroeide, beschouwde hij mij als zijn mama en had een paar eigenaardige trekjes. Hij leerde bijvoorbeeld nooit zijn nagels intrekken en klom graag met uitgestrekte klauwen tot op mijn schouder. Hij was dol op mij. Als ik het woonerf kwam opgelopen, kwam hij al van ver aanrennen om mij te beklimmen.
Het volgende jaar verhuisde ik naar een ander studentenhuis (voorheen zat ik op kamers in een leeg huis met enkel een aan lager wal geraakte architect die ik zoveel mogelijk meed als huisgenoot). Kafka verhuisde mee. De reacties op zijn aanwezigheid waren gemengd, vooral omdat hij niet erg zindelijk was. Gelukkig waren studenten in die tijd en in dat huis ook niet zo op hygiëne gebrand.
Nu komt het moeilijkste stuk om te schrijven: Kafka werd ziek. Hij moest binnen blijven. Maar op een dag was hij toch verdwenen. Iemand had een deur laten open staan, waarschijnlijk, en hij was heengegaan, vast en zeker om ergens rustig te sterven. Het studentenhuis was erg druk en chaotisch. Ik heb hem nooit meer gezien en voel me nog altijd schuldig.
Leen
1 opmerking:
Echt gaaf dat het je gelukt was om hem met de fles groot te brengen!
Een reactie posten